De Haar betekent hoogte. Het gebied is dan ook enigszins geaccidenteerd, opvallend in het vrijwel vlakke karakter van de verdere gemeente. Het sluit landschappelijk aan op Drenthe en de Friese wolden.
Op het Haarsterveld zijn in de jaren dertig minimaal 3 grafheuvels van het Standvoetbekervolk onderzocht. Er hebben meer grafheuvels gestaan. Later vond men in het aangrenzende stroomgebied van het Oude Diep een fraai bewerkte spits. Hoewel de spits geen schachtdoorn en weerhaken bezat bleek het een spits van het Klokbekervolk te zijn. Deze spits duidt in elk geval op het feit dat mensen van het Klokbekervolk het woongebied van het Standvoetbekervolk hadden bezocht. Mogelijk voor handelscontacten tussen beide bekervolken?
Amateur historicus Douwe de Graaf: Tijdens een onderzoek stuitte ik op een artikel in de Leeuwarder Courant van 5 augustus 1932 waarin de drie grafheuvels op De Haar en de bevindingen bij de opgraving uitvoerig worden beschreven.
Onderstaand een korte weergave van het krantenartikel.
In de middelste, de grootse, grafheuvel werd een graf en wat scherven gevonden.
De tweede, de meest oostelijke, heuvel leverde interessante resultaten op. De heuvel was van plaggen opgebouwd; terwijl er sporen van houtbouw werden gevonden. Ook werden er drie boomkistgraven, een klokbeker en drie barnstenen kralen gevonden. In twee kisten vond men een man en een vrouw. Op het beenbot van de man vond men nog een stukje wollen weefsel. In de derde kist lagen de resten van verbrande beenderen, dit graf moet lange tijd na het opwerpen van de heuvel zijn toegevoegd.
De derde heuvel was aan de bovenkant erg omgewoeld, zeker is dat deze ook was opgebouwd van plaggen. Helemaal onderin vond men een graf met daarin de aftekening van een lichaam dat met opgetrokken knieën op de zijn lag. Voor het hoofd lag een klokbeker, achter de knieholten lag een bijltje. Men kon afleiden dat de persoon het bijltje in zijn hand heeft gehad. Het werd dus met voedsel en een wapen begraven.
De heuvels stammen vermoedelijk uit de Late-Steentijd
.De Haar bleef lange tijd een ‘woest, ledig en ‘inutil’ gebied. Pas na de stichting van het klooster Trimunt en eeuwen later tijdens de 80- jarige oorlog kwam het meer en meer in beeld.
De Haarsterweg was toen nog weinig meer dan een karrenpad over een zandrug door het veen vanaf Marum richting de in 1593 opgeworpen schans Friesche Palen.
Het kloosterbezit op de Haar en Trimunt waaronder ruim 2542 grazen (bijna 1100 hectare) land, heide en venen in de onmiddellijke omgeving werd in 1594/95 als vijandig katholiek bezit in bezit genomen door de Stad Groningen én Ommelanden. In 1617 kocht de stad deze bezittingen weer van de provincie.
Ten tijde van de aankoop door Groningen was al bekend dat in het gebied het nodige veen lag, maar het stadsbestuur liet dit ongemoeid. De stad deed het geheel tegen een vaste prijs in de verhuur.
Het aaneengesloten voormalige kloosterland was toen in gebruik bij een viertal boerderijen: 2 op de plek van het klooster aan de Kloosterweg, de 2 andere lagen eveneens in elkaars nabijheid, vlakbij de Haarsterweg.
Aan de Friese zijde van de grens was de vervening al rond 1600 in volle gang, vooral in het noorden, vanuit Surhuisterveen. Vanaf 1641 kwam de vervening ook in het zuiden vanuit Drachten op gang.
Op 7 juli 1724 werd na veel gesteggel o.a. over Drentse bezwaren tegen de grens bij de Zwartendijksterschans, de provinciegrens bij de Haar en Trimunt definitief vastgelegd.
En weer bleef het jarenlang stil. De vier stadsboeren konden voorlopig ongestoord verder gaan met hun kleinschalige gebruik van de heidevelden en hoogvenen.
In december 1761 kocht Groningen van Eje Geeles en consorten een gunstig gelegen dwarswijk aan: de Modderikswijk. Deze lag ten westen van de schans Frieschepalen en opende de Trimunter venen tegen het Mandeveld, tussen Trimunt en De Haar.
Oók in december 1761 had de Stad Groningen voor 2.524 Caroliguldens het eerste veen onder De Haar verkocht. Het ging om vier ongelijke perceeltjes van in totaal 2100 vierkante roeden = 3,5 ha.
De ‘Swette’ of Landscheiding tussen Topweer (Opende), ooit een uithof van Gerkesklooster, en Trimunt werd nog even punt van discussie.. Deze nu nog als Leidijk bekend staande scheiding was in 1472 door de kloosterlingen van Trimunt opgeworpen en was een voortdurende steen des aanstoots gebleven tussen de Trimuntsters en de Openders. Men kwam echter ter plekke overeen dat de omstreden venen in volle eigendom van de stad zouden blijven.
De schatting van januari 1765, dat al het veen onder Trimunt en De Haar in veertien jaar, dus in 1778 zou zijn vergraven, kwam uit. In 1810 verkocht men het gehele bezit, de uitgeveende landen, de bouw- en weilanden als ook heidevelden aan de Friese vervenersfamilie Van Teyens.
Vanaf die tijd kwam de Haar volledig in ontginning en in het begin van de 20e eeuw was ook het Haarsterveld volledig in cultuur gebracht.
Tijdens WO II, op 3 mei 1943 werden tijdens de Mei- staking lukraak 16 willekeurige burgers gearresteerd op de Haarsterweg tussen Marum en Trimunt. Dit vanwege het feit dat er versperringen (bomen) over de weg waren gelegd.
De 16 mensen, waaronder een jongen van 13 jaar werden vanuit hun woningen en vanachter hun boerderijen weggesleept en gearresteerd. Ze hadden niets met de versperringen te maken.
Ze werden opgesloten bij de Fliegerstellung op Trimunt. De Wehrmachtsoldaten hebben nog getracht de mensen vrij te laten maar later op de dag werden ze door de Ordungspolizei gefusilleerd en op een onbekende plaats ( naar later bleek Appélbergen) begraven. Later werden ze op 11 december 1945 op het kerkhof te Marum herbegraven. Vóór de Romaanse kerk is later een monument opgericht